Horen en begrijpen

  • Begrijpt woorden voor volgorde, zoals “eerste”, “volgende” en “laatste”
  • Begrijpt woorden die tijd aangeven, zoals “gister”, “morgen”, “straks”
  • Volgt meervoudige opdrachten uit, zoals “trek je pyjama aan, poets je tanden en kies dan een boekje”
  • Volgt instructies op in de klas, zoals “trek een cirkel op het papier”
  • Hoort en begrijpt het meeste van wat er gezegd wordt, op school en thuis

Spreken

  • Spreekt alle klanken uit in woorden. Mogelijk maakt het kind nog foutjes in moeilijkere klanken, zoals l, s, r, v, z, ch, sh, th.
  • Reageert op “Wat zei je?”
  • Spreekt het grootste deel van de tijd zonder klanken of woorden te herhalen
  • Benoemt letters en cijfers
  • Gebruikt zinnen met meer dan 1 actie-woord, zoals spring, speel, pak, kom. Mogelijk maakt het kind nog wat foutjes hierin.”
  • Vertelt korte verhalen
  • Houdt een gesprek gaande
  • Houdt tijdens het vertellen rekening met de situatie en luisteraar.